De pampa in Patagonië

Daar zat ik dan, half januari om 5.55 u., gewapend met een vouwstoeltje, koffiekoeken en een thermos koffie, in de aanzwellende rij van wachtende ouders die hun kroost wilden inschrijven voor een kamp tijdens de zomervakantie. Nu we in het ‘oudertijdperk’ zijn aanbeland, is de tijd van “we zien wel wat we doen in de vakantie” voorgoed voorbij. De combinatie van werk en opvang moet zorgvuldig worden gepland, minutieus becijferd, gewikt en gewogen. Van zodra we bekomen zijn van de kerstmenu’s slaat de schrik ons al om het hart. Zal het dit jaar lukken om zoon 1 te laten proeven van een ‘dino-kamp’, zoon 2 onder te dompelen in het ‘1001 ballen- en bellenkamp’, onze dochter intussen af te zetten bij de onthaalouder en zelf, samen met manlief met een gerust hart naar het werk te vertrekken? En dergelijke spannende combinaties te bedenken, 9 weken lang?
Ooit was er een tijd – nog niet eens zo heel lang geleden – dat het vouwstoeltje, de koffiekoeken en de thermos koffie vervangen waren door een paar bergschoenen, een rugzak gevuld met nog minder bezittingen dan een landloper en een vliegtuigticket richting Chili. En het vertrouwen dat we elke avond wel ergens onze tent zouden kunnen neerpoten, op een plek beschut tegen de Patagonische wind. De pampa ademde een sfeer uit van heilzame leegte, de Andes overdonderde in al haar kracht en een zakje gevriesdroogde voeding smaakte als een viersterrenmenu. En te midden van al die schoonheid was er geen agenda, geen planning, geen vakantierooster, alleen … het einde van de wereld.
Het kan verkeren. Al betekent de intrede in ‘een nieuw tijdperk’ niet dat het vorige helemaal voorbij is. Gezegende momenten mogen ook in een ander tijdsgewricht verdergezet worden. Want als er één ding is wat ik in Patagonië leerde, dan was het wel wat vakantie ten diepste is: een leeg hoofd waarin plaats is voor wat zich vandaag zomaar aandient.
En daarom: vakantie anno 2013 is … een stukje Patagonische pampa … in mijn hoofd … een stukje eindeloze schoonheid … in mijn kinderen … en een tent … in mijn eigen tuin.

Sylvie

Twee armen

Er was een tijd dat ik armen had als een vluchtheuvel. Mijn kinderen konden er terecht bij kapotgevallen knietjes, bij kwetsende woorden van vriendjes, bij spijt na misstappen allerhande. Ik hield hen vast, mompelde onbestemde zinnen op een vertrouwde toon, smoorde hun tranen en snottebellen in mijn rok en wiegde hen heen en weer tot ze er weer tegen konden.
Daarna kreeg ik armen als een boksring. Mijn kinderen gebruikten mij als sparring partner. Om hoogoplopende argumenten op uit te proberen, om lessen te overhoren, en nog later als proefkonijn bij spreekbeurten, presentaties of sollicitatiegesprekken. Ik probeerde uit alle macht bij de les te blijven en ter zake doende opmerkingen te maken, ook al wilde ik hen soms alleen maar tegen me aan drukken zoals vroeger.
Binnenkort zal ik met mijn armen enkel nog zwaaien aan de zijlijn. Als ze mij passeren in hun drukke leven, op weg naar grote en kleine bezigheden. Dat zwaaien wil zeggen: ‘Ik heb er alle vertrouwen in dat je het goed doet.’ Maar ook: ‘Vergeet niet dat ik armen heb die heel goed kunnen wiegen.’

Kolet

Gebed op bed

Lieve Jezus,
Ik wil vandaag zo heerlijk spelen.
Ik spring, ik zing een vrolijk lied.
En altijd, altijd is er iemand die naar me kijkt en mij graag ziet.

Dat leerde onze dochter op school – een ander gebed bidden is moeilijk, want ze doet het zo graag zoals op school. Maar thuis past ze het heel vaak letterlijk toe: vanavond rende ze door de kamer, van de ene hoek naar de andere, telkens een andere halve zin zeggend. En soms springt ze boven op haar bed, terwijl ze haar gebedje zegt. Gezien het vrolijke karakter van het gebed, heeft het echt wel iets, vind ik. Zo vol vreugde.

Op andere momenten vraagt ze, rustig in haar bed, aan God om goed voor haar broer te zorgen of zegt ze dank u voor alle mooie dingen en geeft ze dan een litanie van alle mensen die ze lief vindt (haar hele familie, inclusief buren).

Soms speels, soms ontroerend, maar altijd zo’n mooie ervaring is dat, samen kunnen bidden.

Annemie

Verrijzenisgebeuren in het kwadraat

We gaan de kamer in het rust- en verzorgingstehuis binnen voor een onaangekondigd bezoek aan Emma, onze buurvrouw van 94. Het was een plotse ingeving vanmiddag om bij haar op bezoek te gaan. Emma is zichtbaar opgelucht dat ze ons ziet. Haar telefoon doet het al vijf dagen niet meer. Ze kan niemand telefoneren en is zelf niet meer bereikbaar. Iemand van het personeel heeft er even naar gekeken, maar wist ook niet wat er scheelde. Daar zat ze dan al vijf dagen – afgesloten van de buitenwereld. Letterlijk. Verbinding verbroken. Een ramp voor haar, want de telefoon is haar enige communicatiemiddel, nu haar leefomgeving niet verder reikt dan de kamer van het RVT.

Haar enig kind – een zoon van in de zestig – woont in het buitenland. Ze ziet hem maar af en toe. Haar man is een paar jaar geleden gestorven en haar schoonbroers en -zussen zijn op twee na ook allemaal overleden. Wanneer je zelf al bijna 95 jaar bent, dan wordt de familie klein. Haar familie woont bovendien aan de andere kant van het land, net als haar oud-leerlingen met wie ze nog goede contacten heeft. Met sommigen zelfs dagelijks. Telefonisch weliswaar.

We komen dan ook als geroepen. Als reddende engelen in nood. We gaan thuis een oud, afgedankt toestel halen, in de hoop dat het nog werkt. Het werkt nog, godzijdank. Emma herleeft helemaal: “Als ge eens wist hoe content ik nu ben. Ge kunt het u niet voorstellen.”

Amper een kwartiertje later rinkelt de telefoon al. Emma glundert: “Wat ben ik blij dat hij weer rinkelt! Ge kunt het u niet voorstellen.”

“Lea?” – Emma kan haar oren niet geloven. Het is Lea aan de telefoon, haar schoondochter die ze al acht jaar niet meer gezien heeft, na de vechtscheiding van haar zoon. Lea, over wie ze zo vaak met me sprak en van wie ze maar niet begreep dat ze geen teken van leven gaf. Lea, aan wie ze elk jaar trouw een kerstwens stuurde, en een verjaardagskaart, hopend op een weerzien, op verzoening. Lea, die nu geheel onverwachts aan de lijn is. Na acht jaar opnieuw verbinding …

Ik ben enorm ontroerd door dit dubbele verrijzenisgebeuren. En ontzettend dankbaar dat de Geest ons vanmiddag ingaf om bij Emma op bezoek te gaan. Wonderlijk.

Jo

Verdrietig zonder reden? Het mag …

Het was een gewone avond tijdens de week, zoals er zovele zijn. Ter afwisseling van de gebruikelijke boterhammen laat ik de kinderen af en toe eens croque monsieurs maken. Met zo’n toestel gaat dat vlot. Dan staan broer en zus naast elkaar op een stoel en maken ze ieder hun eigen croque.
„Of er ananas is?”, vraagt ons zoontje van vijf. „Neen, helaas er is geen ananas in huis”, zeg ik hem, maar ik zie aan zijn gezichtje dat hij ontgoocheld is. „Normaal leggen we er toch ananas tussen”, zegt hij. Ja, dat is waar en kinderen zijn erg gehecht aan gewoontes en rituelen.
Omdat ik hem niet wil teleurstellen, laat ik hem nog eens in de garage kijken. Misschien staat er daar toevallig toch nog een blik ananas, hoewel ik diep van binnen weet dat dit niet het geval is. Eigenlijk is het valse hoop of is het hem het gevoel willen geven zelf grip op de dingen te hebben, alsof hij het beter accepteert als hij het met zijn eigen ogen ziet. Of is het gewoon het willen uitstellen van verdriet, de traantjes die een moederhart moeilijk kan verdragen. En diep van binnen weten, ze komen toch, onvermijdelijk.
En wat begint met verdriet om het ontbreken van ananas gaat al vlug over in een onverklaarbare huilbui en kreten van ontgoocheling, waar maar geen einde aan lijkt te komen. Als ik hem eindelijk wat tot bedaren kan brengen – zijn jongere zusje van drie smult inmiddels van haar croque – vraag ik uit bezorgdheid of er misschien iets anders scheelt, of het misschien niet leuk was op school of iets dergelijks. Want het ging toch al lang niet meer over die ananas, dacht ik bezorgd. Maar er bleek niets anders aan de hand.
„Waarom ben je dan zo verdrietig”, vroeg ik hem. „Ik weet het niet”, zei hij. „Zomaar…” Daarna werd hij rustiger en at hij alsnog zijn, inmiddels koud geworden, croque monsieur op. Het voorval bleef nazinderen, tot ik vandaag toevallig iets lees over verdriet. Voelen wij ons als volwassenen soms ook niet verdrietig zonder duidelijke reden? We voelen ons niet goed in ons vel en weten niet waarom. Soms wordt het pas na een tijdje duidelijk wat er zich in ons binnenste afspeelt. Kan het, zomaar verdrietig zijn? Maar vooral, mag het? Als wij het zo ervaren, dan mag het zeker ook bij onze kinderen.
Eén troost hebben we: God ziet ons binnenste. Hij kent ons verdriet, ook als we zelf niet weten waarom. Laat die traantjes dus maar stromen … Het mag.

Liselotte

Fleece

“Jonge mama’s met een serie kleine kinderen wonen soms jaren in een fleece”, zucht één van Vlaanderens bekendste stijlgoeroes. “Ze kiezen voor een gemakkelijkheidsoplossing, maar flatterend is het niet.”

Tja, het is waar. En ik ben zo’n ‘fleecemama’. Met fleecetruien die tranen absorbeerden bij de oudste met een kapotte knie, die dienst deden als een zacht hoofdkussen bij de vermoeide dochter, die gebruikt werden als een warm deken voor de verkleumde zoon of die gewoon gezellig waren om tegen aan te liggen.
En het mag dan als kledingstuk geen stijl hebben, toch wens ik je wat van die ‘fleece-ervaring’ toe. In symbolische zin dan. Tegen alle druk en drukte in even een klein moment van warmte, zachtheid, troost of waardering : een groet, een knipoog, een handdruk, een lach, een zoen, ik wens je een heerlijke fleece-dag toe!

Sylvie

Post

Mijn jongste zoon, Moseo, praat met alles en iedereen. Hij is zes, dus dan mag het nog. Hij praat met de Rescue Bots, hij praat met het dashboard in onze auto, hij praat met de directeur en de leerkrachten op school zoals hij met ons praat: meestal netjes, maar wel héél spontaan en ongegeneerd.

Vandaag wandelde ik met Moseo aan mijn hand naar huis, na zijn uurtje muziekinitiatie.
Hij fluisterde, mompelde en schreef ondertussen met zijn vrije hand letters in de lucht. Daarna gooide hij de letters in de lucht. Hij blies er nog een kusje achteraan.
‘Wat doe je?’ vroeg ik geïnteresseerd.
‘Ik heb een brief geschreven!’ legde hij uit.
‘Oh, wat spannend,’ zei ik, ‘aan wie?’
Hij keek even meewarig, wees toen naar de lucht.
‘Aan God natuurlijk!’
Ik knikte snel.
‘En wat heb je geschreven?’
‘Liefste God, ik hoop dat het daar allemaal goed gaat. Liefs van Moseo;’

We wandelden verder. De zon scheen, en dat was lang geleden, dus het hoefde niet snel te gaan. Niet voor hem, niet voor mij.
Plots stak hij zijn hand in de lucht en greep iets.
Ik keek hem vragend aan.
‘Post!’ lichtte hij toe.
‘Van God!’
‘Wat fijn!’ antwoordde ik, ‘wat schrijft hij?’
‘Liefste Moseo, wat fijn om van jou een brief te krijgen. Doe het goed op school volgende week. Veel succes! Een dikke kus van God!’

Ik ben onder de indruk en merk eerst niet dat Moseo loopt te mopperen.
‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik.
‘God had me nog wat te zeggen,’ zucht hij.
‘Ik had hem gevraagd nog een goeie wetenschapper te sturen. Ik denk dat we er te weinig hebben.’
‘En?’ vraag ik hem gespannen.
‘Noppes,’ bromt Moseo.
‘God heeft net gezegd dat hij al eens zijn helper heeft gestuurd, en dat is ook niet helemaal goed uitgepakt.’

Hij is zes, ons klein ventje.
Maar vaak besef ik dat we nog veel van hem kunnen leren.

Joke

Een warme chocomelk

‘Een chocomelk gaan drinken?’
Zijn gezicht licht op. Daar heeft opa wel zin in. En het is ook terug mogelijk, na een lange, angstige tijd, waarin woorden als ‘palliatieve zorgen’ en ‘einde’ vielen. Met de rollator en een ondersteunende arm haalt hij het wel, van zijn ziekenhuiskamer naar de cafetaria vlakbij. Voetje voor voetje.
Het is echt nog niet zo lang geleden dat hij een kwieke senior was, die andere, brozere oudjes hielp. En het is ook nog niet zo lang geleden dat hij als directeur aan vele mensen leiding gaf. Of dat hij de energieke vader van zeven jonge, levendige kinderen was. Het is zelfs nog niet zo lang geleden dat hij op zijn fiets langs de wegen reed, die grote wijde wereld tegemoet, met een hoofd vol plannen en een hart vol dromen.
De wereld is nu een ziekenhuiskamer, het  plan is tot de lift te geraken, en de droom is een beker warme chocomelk.
Met een beverige glimlach brengt hij de beker naar zijn lippen. Hij is gelukkig. Ik ook.

Katie