Een ‘godje’ in mijn hoofd

Ik ben zo iemand die graag alles plant en regelt en grip op de dingen houdt. Maar meestal, als ik weer eens alles overdreven aan het plannen ben, gaat het ‘mis’. Zeker met kinderen valt dat geregeld al eens voor. Ja, ze hebben structuur en houvast nodig. Maar of ze daarom alles precies doen, of nog beter móeten doen, zoals jij in je hoofd hebt gepland?
Neem nu het avondritueel. Na een vermoeiende dag zie ik soms uit naar het moment dat ze slapen. Je hebt nog van alles te doen, waar je liefst zo vlug mogelijk wil aan beginnen, en stiekem hoop je ook een beetje op wat tijd voor jezelf. Net dan lijkt het alsof je kinderen van alles uitvinden om het moment van het slapengaan te rekken. Of is dat maar een gevoel?
Zo vond onze oudste van vijf er onlangs niets beters op dan de pyjama van zijn vader te verstoppen. Papa was naar een vergadering en zou niet vroeg thuiskomen. Zijn jongere zusje deed met plezier mee. De volgende ochtend was hun eerste vraag natuurlijk: „Papa, heb je je pyjama gevonden?” Papa speelde ‘het spelletje’ natuurlijk mee en o wee, wat had hij moeten zoeken…
Een nieuw ritueel was die avond geboren. Elke keer dat papa nu laat thuis komt, verstoppen de kinderen zijn pyjama, telkens op een andere plaats. Dat is de opdracht en de uitdaging. Wees maar gerust dat ze vindingrijk zijn. En mama? Mama ergert zich niet meer aan die paar minuten extra vóór het slapengaan, want met dit ritueeltje zijn ze voortaan én vlugger de trap op én is plezier gegarandeerd, zowel ’s avonds als de volgende ochtend.
Soms is het beter dat ‘godje’ in mijn hoofd, dat alles wil regelen, achterwege te laten en plaats te maken voor die onbegrensde God, met hoofdletter!, die onze plannen telkens weer in de war stuurt, maar zoveel in de plaats brengt. De ruimte voor het onverwachte en de openheid op het onvoorspelbare; op dat vlak kunnen volwassenen veel van kinderen leren.

Liselotte

Erfgoed

Je kunt vers gewassen en nog natte onderbroekjes op heel veel verschillende manieren aan de waslijn hangen: verticaal met twee wasknijpers, ondersteboven, of dwars met één wasknijper in de flank. Die laatste manier is de mijne. Ik denk er niet over na, ik doe het gewoon zo. Er is ook geen rationele argumentatie voor waarom deze manier beter zou zijn dan een andere. Het is een stuk eigen invulling van de dagelijkse sleur, zoals de manier waarop je de theepot uitspoelt of de vuilniszak dichtknoopt.
Maar tegelijk is het een stuk erfgoed. Want gisteren zat ik in de tuin van mijn dochter, toen opeens mijn blik op haar waslijn viel. Met wapperende onderbroekjes, dwars met één wasknijper in de flank. Andere onderbroekjes, maar in dezelfde stijl opgehangen.
Straks ga ik op bezoek bij mijn bejaarde ouders. Mijn moeder heeft nog steeds een waslijn in de tuin. Toch eens kijken hoe zij haar onderbroekjes ophangt.

Kolet

Wat wil je later worden?

“Wat wil je later worden?” is een vraag die ik zelf wel eens uit interesse stel. Omdat ik nieuwsgierig ben naar de dromen van mijn kinderen en van mijn nichtjes en neefjes. Omdat ik al zo graag in de toekomst kijk en wil weten waar hun interesses liggen, hoe ze zichzelf zien en hoe ze naar het leven kijken. Alsof ik hen hierdoor beter zou leren kennen, hun talenten beter zou zien en waarderen, en hen ‘een duwtje in de goede richting’ zou kunnen geven.
Telkens wanneer ik me erop betrap dat ik de vraag gesteld heb – zoals afgelopen zondag op het familiefeest – neem ik me voor ze niet meer te stellen. Omdat kinderen nu al waardevol zijn zoals ze zijn, en niet om wie of wat ze later zullen worden. En omdat ik telkens weer moet denken aan dat mooie versje van Toon Hermans:

‘Wat wil je worden, vroeg de juf,
’t was in de derde klas
ik keek haar aan en wist het niet
‘k dacht dat ik al iets was.’

Jo

De zorg in onze dochter

Als zorg een naam moet hebben, dan noem ik haar ‘Hanne’. Zoals onze dochter. Met dezelfde zelfbewuste, vastberaden, heldere ogen begiftig ik haar dan. Ogen die heel lang kunnen zwijgen maar ook vaak mild begrip kunnen uitstrooien. Ogen die kijken en zien, en een mond die zichzelf minzaam in een gulle lach trekt als wat gezien wordt goed is. Oren die zo ontzettend veel horen, té veel soms, maar een verstand dat er niet altijd wat mee aan moet.
Zorg mag ook haar handen hebben die zo verdomd hard op de tafel kunnen slaan, nooit naar de keel grijpen, maar meestal uitgestoken worden om recht te trekken, te aaien, een zacht duwtje te geven of te omarmen. En haar kleine speels wervelende voeten die haar in snelheid kunnen dragen naar daar waar ze nodig is.
Het mag mijn kind zijn, en mijn kind schoon kind, maar wat heb ik er al van opgekeken, zoveel tedere bezieling in een meisje van vier. Op twaalf jaar pastorale ervaring kijk ik terug, en ik leer van háár – zoveel. Wat mag dat worden, denk ik soms. En het enige wat me tegenhoudt om vooruit te springen in de tijd is dat ik er zelf zo oud van word. Maar dromen houdt mij jong, en soms – als haar en mijn beste momenten samenvallen – zie ik haar in mijn gedachten als een grote mevrouw in het pure mens-zijn. Zalig zij die door haar geolied en gebalsemd worden, want het zal oprecht én teder zijn en de weg plaveien naar iets nieuws en ongeziens. Dat merk ik nu al in onooglijk kleine grootse dingen.

Wim

Op de bus

Een bus in een stad in Canada. Ik met een grote koffer en een rugzak. Het regent. En ik ben een beetje bang, ietwat nerveus. Ik laat voor het eerst mijn zoontje van een jaar voor een paar dagen thuis achter, bij zijn papa en zijn zusje, weliswaar. Maar voor een jongen die nog graag bij mij aan de borst drinkt, is dat een grote stap. Voor de mama misschien nog meer, zegt iedereen me.
En peinzend zit ik te staren… en merk plots dat de ruitenwissers van de bus wel heel erg vreemd op en neer gaan. Er zit helemaal niets symmetrisch in… en dan plots gaan ze toch weer gelijk op en neer. En dan weer niet meer. Het lijkt wel een spelletje. En ik realiseer me dat ik bezig ben met me te verwonderen – I wonder. Net zoals een kind zich verwondert, over hele kleine dagelijkse dingen.
Het lukt me niet zo vaak, en zeker niet als ik helemaal alleen op stap ben. Maar het vormt een essentieel deel van spiritualiteitsbeleving, voor kinderen en voor volwassenen – zo denk ik verder. En ik besluit de ruitenwisserervaring toch nog even vast te houden en verder te koesteren, en te delen…

Annemie

Handjes als excuus

Soms bekruipt me wel eens het onzekere gevoel van ‘doe ik het wel goed genoeg?’, het gevoel van niet te voldoen aan bepaalde normen, die ons meestal van buitenaf worden opgedrongen. Zo ook die avond toen ik door het venster naar buiten staarde en bij mezelf dacht: „De vensters moeten dringend nog eens worden gelapt. Netjes zijn ze in elk geval niet.” Ramen lappen is nu niet meteen mijn favoriete bezigheid en, eerlijk gezegd, ook niet een prioriteit als het op huishoudelijke taken aankomt.
Net op het moment dat ik me dreig te ergeren aan het gevoel van zogenaamde onvolmaaktheid merk ik de afdrukken van twee kleine handjes op. Het zijn die van onze kinderen. Ze herinneren aan die keer dat ze hun handjes op het venster drukten bij het verlangend uitzien naar de komst van iemand. Of aan die laatste keer dat ze oma en opa uitzwaaiden en nog vlug een glimp van hen wilden opvangen. Alsof ze door hun handjes op het venster te drukken meer konden zien.
Bij die gedachten smolt de schijnbare hoogdringendheid om de ramen te lappen weg als sneeuw voor de zon. „Zijn ze niet veel mooier met die kinderhandjes op?”, dacht ik bij mezelf. Een makkelijk excuus om die taak weer maar eens uit stellen? Best mogelijk, ik geef het toe.
Voor mij lieten die handjes echter op dat moment ook iets aanvoelen van de essentie van het leven, het werkelijke leven zoals het zich toen afspeelde. Of zoals ik diezelfde avond in een boek van Anselm Grün las: „Angst – in dat geval om niet perfect te zijn of niet te voldoen aan een ideaalbeeld – opent onze zintuigen voor het geheim van het leven.” Want ik besefte in dat korte moment maar al te goed dat samen met het opgroeien van onze kinderen ook die handafdrukjes zouden verdwijnen. Ik kon er dus best maar nog even van genieten en het lappen van de ramen nog even uitstellen.

Liselotte