Op 14 februari werd beslist dat ook minderjarigen euthanasie kunnen krijgen in België.
Dit bericht roept heel gemengde gevoelens op. Niet in het minst in ons gezin. Het is immers nog niet zo lang geleden dat we afscheid moesten nemen van mijn schoonvader, een oude, zachtaardige, goede man, met een zwakke gezondheid.
Toen kanker werd vastgesteld, besloot hij dat hij geen behandeling wenste.
Kort nadien vroeg hij euthanasie. Zijn wens werd vier dagen later ingewilligd, in het bijzijn van de familie.
Alles verliep zoals gepland. Een na een nam afscheid, de muziek van zijn keuze werd opgelegd, en dan kwam de dokter. Het ging zo snel. Het was een zachte dood. Een volmaakte dood. De dood die je iedereen, op heel hoge leeftijd, na een heel mooi leven zou toewensen. En toch is het ànders als die dood ‘gemaakt’ wordt. Zo heb ik het toch ervaren.
Dat begint al in de periode die de euthanasie voorafgaat: die laatste dagen zijn anders dan wanneer iemand ‘gewoon’ op sterven ligt. We wéten, wat geen mens eigenlijk wil weten over een geliefde. Op die dag zal hij sterven, op dat welbepaald uur. Het is als een foto die te scherp is afgesteld, ongenadig scherp, op een moment dat je het juist nodig hebt om wazig te mogen zien, in een waas van tranen.
Ook voor het medisch personeel is het anders. Een terminaal zieke begeleiden is altijd zwaar – maar dit is, denk ik, nog zwaarder. Ik herinner me de hangende schouders van de dokter wanneer hij binnenkwam. Of de blik van de verpleegster met de dodelijke vloeistof in haar handen. Zorgdragers voor het leven – die leveranciers van de dood worden. Het smaakt wrang, als je hen nadien bedankt. Klonk het voor hen ook wrang? Hoe moeten zij deze last dragen?
In de volgende weken en maanden is er, naast de rouwverwerking, die knagende vraag of dit wel de eigen keuze van de zieke was, of ingegeven door een gevoel van nutteloosheid en tot last zijn, voor de familie en voor de maatschappij. Een vraag waarop nooit een antwoord komt.
Ten slotte kan euthanasie ook een familie verdelen. Zij die hun geliefde willen stoppen omdat ze van hem houden, en zij die hem willen steunen in zijn keuze omdat ze van hem houden. En dat doet pijn, net op een moment dat familieleden elkaars warmte nodig hebben.
Het is een volmaakte dood. Het is een legale dood.
Maar als we niet meer kunnen kijken naar de hemel en niet meer kunnen roepen: ‘Waarom in hemelsnaam moest onze geliefde sterven?!’, komen we met die vraag uit bij elkaar. We zijn geen slachtoffers meer van de Dood die genadeloos toeslaat, we zijn op een of andere manier mee betrokken partij.
Terwijl we ons bevrijden van de last van ziekte en aftakeling, krijgen we een nieuwe last te dragen.
En wie zal zeggen welke last het zwaarst weegt? Machteloosheid of de macht over leven en dood?
De dood kunnen kiezen, is de dood kunnen dragen. Maar kunnen we dat? En willen we dat?
Leo