Onze zoon van twaalf is ‘in blijde verwachting’. Het blijkt uit heel zijn taalgebruik. Hij gaat binnenkort naar het secundair onderwijs en hij zal dan – zo zegt hij – nieuwe vrienden leren kennen. Met die nieuwe vrienden gaat hij misschien voetballen of naar de Chiro of de Scouts. En met die nieuwe vrienden kan hij ook afspreken op woensdag namiddag. En zijn nieuwe vrienden kunnen dan ook gerust eens bij ons in de tent komen slapen. Hij zegt het telkens met een grote evidentie, met veel overtuiging, in de zekerheid dat het zo zal zijn.
Ook toen hij eerder deze week op kamp vertrok met een groep jongens en meisjes van wie hij niemand kende, had hij het vooraf al over zijn nieuwe vrienden. “Wel jammer, dat mijn nieuwe vrienden zo ver wonen, want dan kan ik later moeilijk iets afspreken”. Altijd weer die nieuwe vrienden.
Heerlijk toch, denk ik dan telkens, dat een kind van twaalf zo open en vol verwachting naar de wereld kijkt: alle leeftijdsgenoten die hij nog zal leren kennen, zijn nu al vrienden. Het maakt me gelukkig. Net zoals al die keren dat we van de juffen en meesters tijdens een oudercontact hoorden dat hij ‘een vriend van iedereen’ was. Ik kan niet anders dan er God telkens voor danken.
Jo