Franse les

Een tafereeltje tijdens de middagpauze op donderdag. De zes kleinkinderen zijn weer allemaal present voor de ‘krakende meneertjes’. Het schooljaar is in feite maar pas goed begonnen. Bran zit nu in het vijfde leerjaar en maakt voor het eerst echt kennis met de Franse taal.

In feite niet helemaal voor het eerst, want tijdens de vakantie is hij met het gezin ook al wel eens in Frankrijk geweest. Maar verder dan de gebruikelijke overlevingstaal heeft hij het nog niet gebracht. Tegenwoordig hebben de kinderen wel meer kaas gegeten van het Engels, dat zij door middel van tv of spelletjes haast met de moedermelk opgelepeld krijgen.

Ik herinner me nog mijn eerste lessen Frans in de broederschool. Dat heette toen naschoolse Franse les en die werden, vermoed ik, ook al in het vijfde en zesde leerjaar gegeven. Net zoals later de woordjes Latijn, die wij als voorbereiding op ‘het college’ ook aangeboden kregen, op vrijwillige basis.

En natuurlijk doet het hele verhaal dan de ronde aan de middagtafel. En alle kinderen maar oefenen. ‘Comment tu t’appelles ?’ ‘Je m’appelle Bran.’ Duidelijk wordt hier ook al met de communicatieve aanpak gewerkt. Een taal dient toch om er iets mee te doen en om informatie uit te wisselen.

Daar zouden we een linguïstisch boompje over kunnen opzetten. Je moet toch eerst de woordjes en de structuren (van buiten) leren, voordat je ze kunt gebruiken! Het zal wel een en ander met de doelstelling te maken hebben van het vreemdetalenonderwijs. Onze vroegere vertaalmethode (zeg maar Assimil) van lang geleden heeft nu wel afgedaan. Wat er nu eerst komt, de structuur of de betekenis, het zal allemaal wel met de nodige dosering aangebracht moeten worden.

Maar we werden in snelheid genomen door Nelle, onze kleinste pruts die nog drie moet worden en al stevig in de eerste kleuterklas zit. Zij wilde zeker niet onderdoen en, zo langs haar neus weg, flapte ze het eruit: ‘Je m’appelle Nelle.’

Daar moesten wij toch even bij gaan zitten. Frans in de kleuterklas!

Jos

Doorgegeven leven vieren

Oktober. Tien jaar geleden overleed mijn schoonvader, na een lijdensweg die haast twee decennia duurde.
Om zijn overlijden toch wat te ‘markeren’ zijn we na de maandelijkse herdenkingseucharistie met het hele gezin gaan eten.

Toevallig kozen we voor de plaats waar een viertal jaar geleden mijn man en ik ons huwelijksfeest hielden, omringd door vele lieve mensen die ons op die manier zegenden. Het was bijzonder om terug op die plaats te zijn.
Het was ook bijzonder om daar nu terug te zijn, in veel intiemere kring, met moeke en haar drie kinderen en vier kleinkinderen. Om samen vakes leven te vieren. Hun leven te vieren, dat ze samen hebben gedeeld.
Hun leven  dat ook na zijn dood vruchtbaar is gebleken. Want hij heeft zelf jammer genoeg alleen een schoonzoon en zijn oudste kleinzoon kunnen ontmoeten.
Eén lange tafel, met twee grotere kleinkinderen die zich lief over de twee kleinste ukjes bekommerden. En tranen in de ogen wanneer herinneringen opborrelen over zijn laatste dagen, maar ook over zijn gloriedagen. Zijn nooit aflatende humor om een glimlach op mensen hun gezicht te toveren, zelfs in het midden van zijn eigen ellende. En zijn liefde voor zijn kinderen en kleinkind.

Met tranen van dankbaarheid, om wat hij heeft mogelijk gemaakt, heeft voorgeleefd en doorgegeven.
Met spijt dat hij er niet meer bij kan zijn… “Hij had het nog moeten kunnen meemaken.” Maar ook met het gevoel van een knipoog van boven, vertrouwend dat hij ziet dat het goed is, ons toch  nog ontmoet, en het op zijn of Zijn manier meemaakt.

Ellen

 

De dode slak

Na een heerlijke maaltijd zitten we nog even na te genieten op het terras. Terwijl ik druk in gesprek ben met mijn broer komen de kinderen met een ‘vreemd voorwerp’ op de proppen. Ik vind het maar vies en zeg dat ze het achteraan de tuin moeten gooien en ben meteen weer verdiept in het gesprek.

Even later komt de jongste terug met de boodschap dat haar oudere broer huilt en ‘het’ niet weg wil gooien. „Het is een slak, mama. Dat gooi je toch niet zomaar weg!”, roept hij verbaasd. Ik bekijk het kleine zwarte ding in zijn handen met meer aandacht en stel vast dat het inderdaad een slak is, maar dan wel een dode. „Die slak is dood, die kunnen we niet houden…”, probeer ik, maar ik merk dat hij daar geen genoegen mee neemt.

„Of we hem in een glazen bokaaltje kunnen bewaren?”, vraagt hij. Ik zie hoe belangrijk dat voor hem is en tover iets tevoorschijn, dat we zorgvuldig in een hoekje van het terras plaatsen. „Zo kun je er morgen nog eens naar kijken”, zeg ik, „en ga nu maar je handen wassen…”

Even later is het bedtijd. Het slakje is nog niet vergeten. In de badkamer komen de vragen, over waarom we doodgaan en wat er dan gebeurt en waarom we onder de grond worden begraven, enzovoorts. Ik probeer zo goed mogelijk te antwoorden, tot onze dochter van vier opmerkt: „De slak is dood, omdat haar hartje niet meer klopt hé, mama?!” „Ja, dat is waar”, lach ik. „Maar jouw hartje klopt wel nog hé, mama?!” „Ja, mijn hartje klopt wel nog en dat van jullie ook.” Wat een geruststelling!

Haar broer zit echter nog met zijn gedachten bij de dode slak en kijkt bedroefd. „Mémé is ook dood”, leg ik uit, „maar telkens als ik aan haar denk, is het net of ze weer leeft. Dat moet jij ook doen met de slak. Zolang we iemand niet vergeten, leeft hij of zij voort.” Hij lacht. Daar heeft hij iets aan, maar zijn zus begrijpt niet wie mémé is. Hoe kan het ook anders? Ze was slechts één jaar toen mijn grootmoeder overleed. Leven en dood… verbonden voor altijd.

Liselotte

Full house

Ons huis is eigenlijk veel te groot geworden voor ons tweeën. Dat is in het verleden niet altijd zo geweest. Toen wij nog niet getrouwd waren, hadden wij de plannen al zelf op papier gezet. Een flink aantal kinderkamers zagen wij toch wel zitten, met een ruime speelzolder. Als je allebei uit een groot nest komt, ligt dat natuurlijk voor de hand.

En dan was het een beetje bang afwachten tot de eerste zwangerschap zich aankondigde. Het duurde wel een jaartje en ik was me net aan het voorbereiden om te voet naar Scherpenheuvel te stappen: een bedevaart met een duidelijke vraag. Maar plots was dat niet meer nodig.

En zo werden de kinderen geboren. Het lijkt zo lang geleden allemaal. Wij hadden drie kinderkamers voorzien en achteraf moest ik er op die speelzolder nog twee bijmaken. Een huis bouw je eigenlijk maar voor een dertigtal jaar. Daarna is de laatste vogel meestal uitgevlogen.

Wij hebben de kamers eigenlijk niet meer aangepast. Eentje doet er dienst als secretariaat van een vereniging. Er is ook de min of meer vaste logeerkamer. En dan heb je nog altijd een toevluchtsruimte voor de eigen kinderen, die te ver wonen om ’s avonds nog met de trein terug te geraken. Ieder heeft nog altijd zijn geliefkoosde bed.

Maar uiteraard zijn ook de kleinkinderen welkom. Soms komt er eentje, maar meestal zijn ze met drie. Er is wel een verschil tussen de meisjes en de jongens. De kleintjes gaan nog graag vroeg slapen, met een nachtzoen en een kruisje. De groteren mogen wel een uurtje langer opblijven dan thuis. En dat is uiteraard mooi meegenomen: nog een spelletje met moeke, wat voorlezen of een liedje bij het slapengaan.

En ’s morgens is het uiteraard vroeg dag. Zes of zeven uur is geen uitzondering voor het eerste hanengekraai. Maar dan moeten ze toch nog even in bed blijven. Het huis is anders, zo vol nieuw leven, als er kleinkinderen slapen. Je slaapt zelf ook veel lichter. En het ontbijt aan de keukentafel is elke keer een feestelijk ritueel.

Jos