Voetbal: een feest?

Af en toe laat ik me toch eens verleiden om naar het voetbal in eerste klasse te gaan kijken. Gewoonlijk volg ik de resultaten wel via de samenvattingen op tv, want dan kun je een vervelend schouwspel af en toe wat doorspoelen.

Zelf ben ik eigenlijk te laat met voetballen begonnen om er echt in door te stoten en verder dan het elftal van de jeugdbeweging of de KWB heb ik het niet gebracht. Onze zonen hebben wel de jeugdreeksen doorlopen, tot een of andere meniscuskwetsuur hen dwong om ermee op te houden.

De kleinkinderen Bran en Naud kunnen wel aardig tegen een balletje trappen, maar het moet dan nog klikken met de trainer en de speelmaatjes. Zij worden wel gestimuleerd om te sporten, maar niet tot elke prijs. Zoals vroeger, toen ik nog in het jeugdbestuur was, want van ploegafgevaardigde werd je snel gebombardeerd tot voorzitter. Toen waren er al jongetjes die voor elk doelpunt van vader of grootvader een premie zakgeld kregen. Zo leer je natuurlijk niet samenspelen.

Vorige zondag mochten we op uitnodiging van mijn broer naar Kortrijk gaan kijken tegen Club Brugge. Het valt telkens op hoeveel emoties zo een derby kan opleveren. In het vak van de thuisploeg waren geen sjaals van de tegenpartij toegelaten. Wellicht om hooligans wat in te perken.

Vreemd is het ook dat de stewards met hun rug naar het gebeuren staan. Zij moeten de toeschouwers in het oog houden en zullen de match achteraf dan wel op tv kunnen bekijken. Hoewel zij natuurlijk niet veel reactie hebben tegen het afschieten van vuurpijlen of het vernietigen van zitstoeltjes.

En een potige match kan ook bij een minderheid van supporters agressieve gevoelens doen oplaaien. Zeker als het resultaat niet meezit. En als de scheidsrechter af en toe een paar bedenkelijke beslissingen neemt.

Voetbal is echt wel een gemeenschapsgebeuren, dat heel wat mensen, jong en oud, in vervoering brengt. Zoveel vrijwilligers helpen mee ter ere van de profs. Zolang de relativering maar de bovenhand blijft halen!
Jos

Regisseur van het leven?

Ze zijn aan het schilderen, de een al wat netter dan de ander, terwijl ik probeer de berg strijk een kopje kleiner te maken. Af en toe bewonder ik hun kunstwerkjes. „Goed zo, mama?”, vraagt de een. „Mooi he, mama?!”, roept de ander.

Ik word door hen betrokken en kan het dus niet laten af en toe ook iets op te merken. „Hier is nog wat wit, jongen” en „Kijk eens of je wel de goeie kleur hebt, meisje.” Lang duurt het niet. Bewondering uiten mag, maar commentaar geven, is blijkbaar uit de boze. Ik word al vlug de mond gesnoerd. „Ik weet het nu al, mama”, zegt de jongste van vier. Waarop de oudste opmerkt: „Jij bent niet de regisseur van het verhaal hé, mama?!” Van die laatste uitspraak word ik stil. Ik concentreer me weer op de strijk, maar die ene zin blijft nazinderen. Ze brengt me met mijn twee voeten op de grond.

Inderdaad, ik ben niet de regisseur van het leven, noch van het mijne, noch van het hunne. En dat laatste wordt er in de toekomst niet beter op . De kinderen zullen almaar meer hun eigen weg gaan en minder ‘commentaar’ dulden. Dat besef ik maar al te goed. Maar dat ik aan het strijken ben en dat de aardappelen inmiddels op het vuur staan, daar mort zo te horen niemand over.

Later op de dag denk ik terug aan de tekst op het geboortekaartje van onze zoon, over een nieuw verhaal dat alleen hij kan schrijven en waarvan de bladzijden nog blanco zijn. Inmiddels staat er al een en ander in zijn levensboek. We schreven eraan mee, maar het is en blijft zijn verhaal.

’s Avonds schrijf ik de zin op: „Mama, jij bent niet de regisseur van het verhaal”. En ik bedenk dat dat nog niet eens zo’n negatieve uitspraak is. Ik mág loslaten en de dingen laten gebeuren zoals ze gebeuren… Als dat geen bevrijdende gedachte is. Tot wat een uurtje schilderen en strijken niet allemaal kan leiden.

Liselotte

Zijn eerste theologische gesprek

Ons driejarig zoontje zijn wereld wordt met de dag groter: spoken, draken, heksen, dinosauriërs… Hij pikt zoveel op, aan mooie dingen, maar ook aan dingen die hem ongelooflijk bang maken. Hij hoort geluidjes als hij in zijn bed ligt, en ‘hij kan heel ver horen, zelfs de dieren van de dierentuin’ en telkens is er het gevaar dat er iets binnensluipt in de veiligheid van zijn kleine wereld, zijn kamer, ons huis.

‘Maar je moet toch niet bang zijn, lieverd. Mama en papa zijn beneden en gaan nergens naartoe. En als mama en papa niet in de buurt zijn, weet je wat, dan zorgt God voor je.’
‘Toch niet hoor, mama’, antwoord hij resoluut. ‘Hoezo niet, jongen?’ ‘Ik ben kindje Jezus toch niet, mama?!’

Die link heeft hij alvast gelegd. Nu zijn geloofwereld nog wat vergroten, zodat hij voelt dat hij eigenlijk wel een beetje als Jezus is, een kind(je) van God, zo ongelooflijk bemind en beschermd. ‘Beveiligd tegen alle onrust’, en zeker die van heksen, spoken en dino’s.

Ellen