Nadenken over God en kippen

Jutta, Natan en Hasse in gesprek.

Jutta: ken je dat van de kip en het ei. Uit een ei komt een kip en de kip legt een ei. Dus weet je niet of er eerst een kip was of een ei.
Natan, na lang nadenken: ik denk dat er eerst een ei was. Dat er gewoon was en dan is daar een kip uit gekomen en zo verder.
Hasse: maar hoe is dat eerste ei er dan gekomen?
Jutta: ik denk door God of zo.
Natan: ja, door God.
Hasse: maar legt God dan eieren of zo? Is God dan een halve God en een halve kip?

Dirk

Daa-aag!

Jarenlang ondergingen we het met gemengde gevoelens: als wij onze kinderen wegbrachten naar een logeerpartijtje bij familie of vriendjes, of naar een kamp van de jeugdbeweging, werden we weggewuifd zodra we hun tas met spullen hadden neergezet. ‘Daa-aag mama, daa-aag papa’, was de duidelijke boodschap. We konden niet snel genoeg verdwijnen zodat ze konden beginnen aan een stuk vrijheid waarbij ze hun ouders even  niet nodig hadden. Andere kinderen stonden een beetje onzeker tegen hun ouders aan te drummen of belden in de dagen die volgden met grote heimwee die bijna niet te stelpen was. Zo niet onze kinderen. Die zagen ons met plezier pas terug op de officiële einddag. Als we hen ergens hadden afgeleverd, reden we telkens een beetje wezenloos en ontheemd naar huis. Waren we nu goede of slechte ouders? Hoe  kwam het dat onze kinderen ons zo duidelijk niet nodig leken te hebben? Het zat ons niet helemaal lekker.

Tegenwoordig zie ik onze kleinzoon op zijn wekelijkse omadag precies hetzelfde doen. Hij zwaait al ‘daa-aag’ naar zijn papa of mama zodra hij over de drempel stapt. Nog voordat hij zijn jasje heeft uitgetrokken, komt hij al met een boekje aanzetten en begint hij te vertellen wat erin staat. Zo neemt hij oma volledig in beslag en laat zijn ouders flagrant voor aap staan. ‘Ik ga dan maar’, zeggen die een beetje aarzelend. ‘Daa-aag!’ wuift mijn kleinzoon nogmaals vrolijk. Kinderen zijn soms harder dan hun ouders.

Een kind kan zijn ouders best een tijdje missen, als het weet dat ze er zijn als het er echt op aan komt. Als mijn kleinzoon erg ziek is, heeft hij echt wel zijn mama en papa nodig. Hij weet dat ze er dan zijn. Hij voelt zich veilig en dat maakt hem overmoedig genoeg om vrolijk ‘daa-aag’ te zeggen. Ik weet nu dat zoiets geen slecht signaal is. Een generatie te laat misschien. Maar beter laat dan nooit.

Kolet

Plastiek flessen

Ik was verwittigd, via het gebruikelijke briefje aan de postbussen. De burelen zouden over enkele dagen worden gepoetst, zoals meestal op een dag dat ik niet aanwezig was. Daags voordien ruim ik vlug nog wat op, zodat ze niet zouden denken…

Enkele dagen later stap ik mijn bureel binnen. De poetsdienst is duidelijk langs geweest. Alles blinkt en ligt weer ordelijk. Het doet deugd, tot ik de twee lege plastiek waterflessen naast de vuilbak opmerk. In een eerste opwelling erger ik me: „Waarom konden ze die flessen ook niet meenemen? Nu moet ik ze zelf nog naar beneden dragen…” Alsof dat veel werk is, maar de ergernis is er toch even.

De dagtaak roept en ik vergeet de flessen.  Ze blijven voorlopig staan. ’s Avonds ontmoet ik toevallig onze buurvrouw. „Of we nog flessen hebben voor haar nieuwe slaplantjes? „Ja, eentje”, zeg ik, denkend aan de lege fles in de PMD-zak. „Ik breng ze straks.” Ik sta op het punt ons huis binnen te stappen, maar bedenk me en keer op mijn stappen terug. „Ik heb ook nog twee flessen op mijn bureel staan”, zeg ik. „Ik breng ze morgen mee.”

Inmiddels zijn de flessen terecht, niet in een grote container, maar in de tuin van een blije buurvrouw, die met liefde haar slaplantjes verzorgt. Het bevestigt me in het besef dat niets verloren gaat en dat zelfs het meest banale en toevallige zinvol kan zijn. Het hangt ervan af hoe we ernaar kijken en of we bereid zijn ‘het grotere geheel’ te zien. Ik neem me voor me voortaan minder te ergeren en meer te vertrouwen dat alles altijd wel ergens op zijn pootjes komt, of het nu over grote dingen gaat of over twee lege plastiek flessen.

Liselotte