‘Mama, dat is toch verschrikkelijk, wat er nu gebeurt met die vluchtelingen’, zei één van mijn kinderen onlangs. ‘We moeten iets doen!’ Ze was, zoals zovelen, geraakt door de vele beelden en verhalen.
Ik knikte. Ik was blij met haar reactie. Ik herkende opeens mezelf – decennia geleden. 1970, de Biafracrisis. Dag na dag beelden van uitgemergelde kinderen op het journaal. ‘We moeten iets doen!’ zei ik tegen mijn ouders en de leraars op school. Ze knikten, maar er gebeurde niets. Op een week tijd verloor ik mijn geloof in de macht van volwassenen.
In de jaren daarna voerde ik sporadisch zelf actie op kleine schaal. Ik kocht geen jeans van het merk Levi, want ik was tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Ik at geen hap van Chiquita-bananen, want ik wilde dat de bananenboeren een rechtvaardig loon kregen. Telkens weer probeerde ik uit te zoeken wat wel en wat niet rechtvaardig was. Hoe ouder ik werd, hoe onduidelijker soms het onderscheid werd.
Daarom ben ik blij met jonge mensen, die zich niet laten verlammen door argumenten van haalbaarheid of door eindeloze nuanceringen. Mensen die zich willen inzetten, gewoon omdat andere mensen hen nodig hebben. Waar dat toe zal leiden, zullen ze later wel zien. Iemand in nood helpen gaat altijd voor.
Kolet