Woorden

Misschien ben ik bevooroordeeld, maar ik vind het zo fijn om te horen hoe mensen praten met piepjonge baby’s. Ze vertellen hen wat er gaat gebeuren en wat ze denken dat er in die kinderhoofdjes en -buikjes omgaat. ‘Maar schatje toch, moet je zo hard huilen? Je melkje komt er al aan, hoor! Kijk eens, daar is het al. Kom maar gauw hier. O, dat is lekker, hè? Nu ben je weer blij, hè?’ En zo gaat dat de hele dag verder. Hun stem is vol hoge arpeggio’s en langgerekte zachte klanken. Je ziet de baby’s genieten. Natuurlijk begrijpen ze nog niet letterlijk wat er gezegd wordt, maar deze eerste gesprekken geven hen een zalig voorproefje van hoe fijn en troostend communicatie tussen mensen kan zijn.

En zo gaat het verder als de kinderen opgroeien. Mensen om hen heen praten met hen, en zo leren ze bijna alles. Want als je praat, zeg je ook: ik erken jou als mens. Ik weet dat je mij kunt begrijpen. Ik wil jou uitleggen hoe het zit. En ik zal ook luisteren als jij iets zegt. Jouw eerste zinnen zijn voor mij echte cadeautjes.

Het doet mij denken aan de ontmoeting van Elia met God op de berg Horeb. Nadat alle mogelijke heftige natuurverschijnselen gepasseerd zijn, storm, aardbeving en vuur, wordt het oorverdovend stil. En dan komt God en Hij praat met Elia. Onze God is een God van woorden. Geen wonder dat wij mensen er ook niet zonder kunnen.

Kolet

Thuis

Paasvakantie. Tijd om even wat rust in te bouwen. Wij deden het door met ons vier aan te sluiten bij een gezinsvakantie. Het was een bonte bende, maar vooral een mooie mengeling. Er werd vlotjes vertaald tussen Frans, Nederlands en Arabisch. Kindjes die niet veel taal nodig hebben om elkaar toch te verstaan. Volwassenen die tot dialoog en echte ont-moeting komen. Even een rustpauze voor ziel en hart. Om terug bezield te worden, geïnspireerd en hoopvol terug naar huis te gaan.

En dan thuis gekomen… Onze oudste van 4 zegt wel eens als we weg zijn ‘Ik mis ons huis’. We horen het wel, maar eigenlijk gaan we er nogal achteloos aan voorbij. Het gaat ook niet gepaard met tranen, wat ons doet vermoeden dat het met heimwee wel meevalt. En we zien hem ook genieten, dus we zijn er gerust in.

Maar dan komen we thuis. We doen de deur van de living open en hij loopt recht naar de muur en geeft hem een kus, terwijl zijn armpjes zich uitstrekken om hem te omarmen… Had hij toch maar grotere armen, denk ik als ik hem zie. En spontaan zegt hij ‘Oh, ik heb je gemist huis’. Tranen in mijn ogen en een verwonderde blik naar mijn echtgenoot van ‘heb je het ook gezien?’ Ik voel zijn liefde voor ons huis. Dat het ook voor zijn jonge leventje al zo als een thuis aanvoelt, ontroert me en maakt me ontzettend dankbaar. Het doet me denken aan het gevoel dat ik heb als ik Rembrandts Verloren Zoon zie, voor altijd gekleurd door Henri Nouwens’ beschouwingen over ‘eindelijk thuiskomen’.

Ik hoop dat alle mensen die mee waren op gezinsvakantie en nog maar recent hun hebben en houden hebben verlaten nu of op termijn een gelijkaardige koestering mogen voelen als ze bij hun huis aankomen. Dat onze ontmoeting voor hen aanvoelt als eenzelfde verwelkoming in een nieuwe thuis. Tot de dag dat we allemaal mogen thuiskomen in dat bijzonder grote, Goddelijke huis en onze armen niet langer te klein zijn om die thuis te omarmen en er in verwelkomd te worden.

Ellen

Vader

Mijn vader heeft leren autorijden in het leger. Dat staat nog altijd in mijn herinnering gegrift uit zijn zeldzame vertellingen over die tijd. Hij zal toen ongeveer 20 jaar geweest zijn.

Dit alles kwam mij opnieuw voor de geest, toen ik uit een oud archief van het ‘1e Régiment d’Artillerie d’Armee’ de ‘fiche matriculaire’ van Vanachter, Paul, Egied, Joseph toegespeeld kreeg. Die fiche is ingevuld in ‘Malines, le 21 décembre 1926’ en was bedoeld voor de lichting 1927.

Mijn vader werd geboren in 1907 en in zijn signalement kom ik nog verschillende interessante weetjes tegen, allemaal in het Frans opgesteld. Zo lees ik dat hij ongeveer zo groot was als ikzelf. Zijn aangezicht wordt in detail beschreven. Ik onthoud de kleur van zijn ogen als ‘marron’ of kastanjekleurig en zijn haar als ‘châtain’ of kastanjebruin.

Ik lees uit de tijd van bijna 90 jaar geleden dat hij op 31 augustus 1927 in actieve dienst getreden is en dat hij inderdaad voor het examen van camionchauffeur geslaagd is met 16 op 20. Op 30 juni 1928 mocht hij ‘en congé illimité’, maar op 20 oktober 1930 werd hij voor tien dagen teruggeroepen, blijkbaar om zijn statuut aan te passen. Want dan lees ik ‘en congé sans solde’, tot hij op 4 september 1939 weer gemobiliseerd werd.

Toen had hij al twee kinderen. Ik ben in 1947 geboren, na de oorlog. Net als mijn vader verjaar ik meestal ergens rond Pasen. Dat is ook de tijd om de tuin weer in orde te brengen, want mijn vader staat geboekt als ‘cultivateur’ of tuinbouwer. Hij was heel verstandig, maar kreeg de kans niet om verder te studeren. Hij moest thuis op het veld werken.

Rond de geboortedag en de overlijdensdatum van vader en moeder vragen wij in de kerk elk jaar een ‘jaarmis’ aan. Zo komen wij als broers en zussen nog even samen voor de viering en een etentje achteraf.

Als ik in de tuin werk – want dat heb ik van hem geleerd – is de band met ‘zijn liturgie’ – het heilige werk – weer sterk aanwezig. En dat probeer ik ook aan onze kinderen door te geven.

 
Jos

Er wordt aan gewerkt

Om de hoek wordt het wegdek opgebroken. Drilboren en graafmachines dreunen erop los. Er worden rioleringsbuizen gelost en in een trein achter elkaar in het zand gepoot. Mijn kleinzoon is er niet van weg te slaan. Er komt een vrachtwagen met een kiepbak zand lossen en een bulldozer met rupsbanden trekt sporen over de grond. ‘Dat is een truck’, zegt kleinzoon. ‘De meneren maken de straat weer nieuw’, leg ik uit. Hij knikt. Hij heeft een blind vertrouwen in meneren met zware machines.

Op de terugweg lopen we langs een parkje en ik vertel dat er binnenkort nieuwe blaadjes aan de takken van de bomen zullen groeien. Hij kijkt me ongelovig aan en laat zijn blik dan glijden over de kale takken. Het is duidelijk: hij heeft er geen goed oog in. ‘Eerst moet het nog wat warmer worden’, zeg ik verontschuldigend. Hij reageert niet. De lente is voor hem even veraf als de categorie ‘als jij groot bent’. Binnenkort ga ik terug en dan kan ik scoren met de nieuwe blaadjes. Dan kan ik mijn kleinzoon bewijzen dat er ook zonder machines wonderen gebeuren.

Thuis bakken we pannenkoeken. ‘Ik wil de boter smelten’, beslist hij. Ik heb hem liever wat verder van het vuur, maar we sluiten een compromis: hij mag de steel van de pan vasthouden. Alleen de steel, want die wordt niet warm. Ook groot worden gaat met kleine stapjes.

Wij mensen leven allemaal op hoop. Op een beter wegdek, op de lente, op de toekomst, op een tijd waarin we alles mogen. Even geduld. Er wordt aan gewerkt. Ook wonderen hebben tijd nodig.

Kolet