Nog even

Onze oudste zoon Rune mocht vandaag 11 kaarsjes uitblazen. Als verjaardagsactiviteit gingen we met de familie badmintonnen. We organiseerden een tornooitje met een doorschuifsysteem zodat iedereen de kans had om tegen elk ander familielid te spelen. De oudste van de kinderen, Lucas van 12, speelt al enkele jaren in een badmintonclub. De mama’s en de papa’s moesten één voor één tegen hem het onderspit delven. Waar we de voorbije jaren ons niveau geduldig wat lieten ‘zakken’ om er een eerlijke match van de maken, was het nu andere koek.
Bij een drankje nadien bleken de papa’s onder de indruk te zijn. “Verdorie”, zei één van de papa’s, “ik kan tegen Lucas niet meer winnen. Dat had ik niet verwacht. Ik wil een tweede kans.” De volgende generatie staat klaar…

Bij de opruim ’s avonds opper ik om enkele speelgoedbakken niet meer terug te plaatsen. De kinderen halen hun schouders op: “Met die spulletjes spelen we toch niet veel meer.” Onze papa daarentegen zegt met een klein stemmetje: “Ik vind het zo gezellig als ze er nog een tijdje staan.”

De speelgoedbakken worden teruggezet. We hebben nipt gewonnen van Rune bij het badmintonnen. Nog even.

Sylvie

Stokjes en steentjes

Met kleinzoon aan de hand stap ik over de speelplaats naar mijn fiets. Het is een drukte van belang.
Opeens stopt kleinzoon abrupt en laat mijn hand los. Hij rent doelgericht een paar meter terug en bukt zich, in het midden van het gewoel. Met een triomfantelijke blik in zijn ogen holt hij weer naar mij.
In zijn hand houdt hij een krom stokje, waarmee hij vrolijk heen en weer zwaait.
‘Heb je een stokje gevonden?’ vraag ik overbodig. ‘Zullen we het in het mandje van de fiets leggen?’
Ik zie al visioenen van kleinzoon die van de fiets valt omdat hij zich maar met één hand kan vasthouden.
‘Dat is mijn pistool, oma’, verbetert hij me. Maar het mag in het mandje.
Uit zijn linkerzak haalt hij twee steentjes: een grijs en een bruin.
‘Voor jou!’ zegt hij gul. Ik stop ze in mijn zak.
’s Avonds als kleinzoon weer naar huis is, vind ik twee steentjes in mijn zak en een pistool in mijn fietsmandje. De wereld ligt vol schatten. Hoe komt het toch dat ik dat zo weinig zie?
Gelukkig krijg ik hulp van kleinzoon.

Kolet

100 jaar

Het gebeurt niet elke dag dat je op bezoek mag bij een honderdjarige. Tante Clara werd inderdaad in 1917, in de Eerste Wereldoorlog, geboren. In onze grote familie is zij de enige nog overblijvende tante en ik kan me niet herinneren dat we ooit al een eeuweling mochten vieren.

Zelf heb ik mijn grootouders nooit gekend. Mijn grootvader, zo werd me lang geleden verteld, is gestorven toen ik ongeveer drie maanden oud was. Het is vandaag meer dan ooit verwonderlijk en het stemt tot dankbaarheid dat onze kleinkinderen nog een hele tijd met ons groot kunnen worden.

Tante Clara verblijft nu in een rustoord en voor de receptie was de naaste familie uitgenodigd. Zij heeft 5 zonen en 1 dochter, die als jongste bij haar bleef inwonen, toen 25 jaar geleden nonkel Chiel overleed. Zij is een klein, maar taai vrouwtje geworden, dat van in haar ligzetel alles met heldere argusogen volgt.

‘Het binnenwerk is versleten,’ vertrouwt zij mij toe. Maar zij geniet zichtbaar van de aanwezigheid en de belangstelling. De meesten neven en nichten, van verschillende ‘struiken’, waren aanwezig. Het is leuker om elkaar in deze omstandigheden terug te zien dan bij een begrafenis, bijvoorbeeld.

De oudste zoon woont al 7 jaar in Turkije en Rob, die van mijn geboortejaar is, verblijft meer in Mexico dan in ons land. Het geeft wel een bijzondere band: wij zijn met 4 in het magische wijnjaar 1947 geboren. Twee van ons zijn al overleden. Met ons tweeën zullen we dit jaar dus 140 jaren tellen.

Ze vragen waar Ria is. Ik moet het hun even verduidelijken: ‘In de kerk is vandaag een gezinsviering gepland, waarin 8 kinderen van ongeveer 7 jaar gedoopt zullen worden. Dat is nodig, want anders kunnen ze binnenkort hun eerste communie niet doen.’ De priester vindt het maar niks: ‘Zijn het wel echt overtuigde christenen?’

Het is moeilijk om daar meteen een oordeel over te vellen. Honderd jaar geleden kon zoiets niet. De oude boerderij van tante Clara met de molen er vlakbij vertelt een heel ander verhaal.

Jos

Vind jij mij mooi?

Ik heb twee primula’s gekocht, om de komst van de lente een beetje te forceren. Ze staan in ons stadstuintje te pronken: een roze en een paarse.
‘Mooie bloemetjes, hè?’ vraag ik aan kleinzoon. Hij knikt en bestudeert de primula’s.
‘Ik vind deze de mooiste’, zegt hij beslist. Hij wijst de roze aan.
Maar dan komt er een zorgelijk trekje op zijn gezicht. Hij kijkt nadenkend naar de paarse bloem.
‘Vind jij dan die de mooiste, oma?’ vraagt hij.
Ik knik gul. ‘Ja hoor, ik vind die paarse de mooiste.’
Zijn gezichtje klaart op en hij huppelt weg, zijn bal achterna.
Ook bloemen willen mooi gevonden worden. Ook bloemen kunnen zielig zijn.
Maar niet met kleinzoon in de buurt.

Kolet