Blazen

Wanneer de  jongste de kerk binnenkomt is er maar één ding dat hij wil: blazen. Hij weet dat hij ná de viering met zijn zus alle kaarsen mag uitblazen, maar wat kan een viering lang duren voor een 2-jarige. Hij blijft het dus maar herhalen: blazen, blazen, blazen,… De ene keer al wat luider dan de andere keer.
Maar dan is het eindelijk zover. Pretlichtjes in de ogen. Blijheid die enkel bij een kind zó ontwapenend kan zijn. Feest. Tijd om de kaarsen uit te blazen met als klap op de vuurpijl de hoge Paaskaars. Vol verwachting en spanning uitkijken naar zoiets simpels als het uitblazen van wat kaarsen. Gelukkig zijn met kleine dingen, verwachtingsvol uitkijken, héérlijk denk ik …

Lies

Een nieuwe wasmachine

Je hebt de geest gegeven, mijn oude wasmachine. Tien jaar oud en onherstelbaar kapot. Of toch te duur om te herstellen, want een nieuwe is goedkoper, zegt de expert. En dus dragen twee stoere mannen je de keldertrap op.

Dag wasmachine, denk ik. Tien jaar lang hielp je mee de chaos in ons gezin te bedwingen. Je waste het zweet, het snot en de vlekken uit onze lakens en kleren. We konden altijd op je rekenen. Slechts af en toe vrat je een sok op of smokkelde je een rood T-shirt bij de witte was, maar dat vergeven we je. Je was een stille getuige van ons verdriet, onze overmoed, ons geknoei, onze sportieve en andere uitspattingen. Je had nooit commentaar, maar deed je best om alles zoveel mogelijk schoon te wassen. Zodat we telkens opnieuw konden beginnen.

Tien jaar geleden kwam de was van al onze kinderen nog jouw kant op, ook al woonden sommigen al zelfstandig. De laatste jaren waste je enkel nog voor de oudjes in het lege nest, en af en toe een slabbetje of een broekje van het nieuwe kuikentje.
Ik weet niet waar je naartoe gaat, wasmachine, maar ik vrees het ergste. Of zou er toch een plek zijn waar ze al je nog bruikbare onderdelen zorgvuldig recycleren? Ik hoop het voor je. Er is een nieuwe collega op jouw plek geïnstalleerd. Hij heeft andere knoppen, nieuwe programma’s, meer lichtjes. Vandaag nog zal ik mijn stapels vuile handdoeken en bloesjes aan hem overleveren, maar mijn vertrouwen heeft hij nog niet gewonnen. Ik besef dat je vervangbaar bent, anders dan mensen, dieren en bomen. Ik zal je dus waarschijnlijk snel vergeten, maar toch denk ik vandaag nog even met weemoed aan je terug. Jammer dat ik je geen extra slokje wasverzachter heb meegegeven als afscheid.

Kolet

Parels

We zijn vertrekkensklaar. De auto is volgestouwd met spullen om met z’n vijven twee weken in Denemarken te vertoeven. Knuffels, spinners, 3 favoriete zwempakjes waartussen niet te kiezen valt en andere hebbedingetjes hebben hun plaats opgeëist in de koffer. Multimedia en talloze kabeltjes worden er tussen gepropt.

Ik zucht even en moet denken aan het verhaal van de kostbare parel dat Jezus vertelde. Een koopman verzamelde zijn leven lang allerlei spullen. Hij had een huis met 5 verdiepingen en at elke dag frietjes met priklimonade, vertelt de kinderbijbel. Tot hij ontdekte hoe kostbaar die ene parel wel was. Hij verkocht alles om die ene parel te mogen hebben. Hij was dolgelukkig.

Met een auto vol ballast voel ik me een beetje zoals die koopman. Hopelijk kunnen we op reis overboord gooien wat overbodig is en mag ik er ontdekken wie of wat mijn kostbare parels zijn. Om zo uit te komen bij wat ons verbindt, bij de grond waarop we staan.

Vroeger kostte mij dat minder moeite. Door mijn hoofd flitsen nostalgische herinneringen aan vakanties met een rugzak en een minimum aan spullen. In gedachten trek in mijn bergschoenen aan, eet ik bessen aan de rand van de weg en zie ik wel wat de dag brengt. Ontdaan van vele materiële dingen kom ik pas ten diepste tot rust. “Heilzaam”, vind ik.
“Ascetisch”, vinden de kinderen.

Een “zijn we nu weg?” brengt me weer bij de realiteit. De realiteit waarbij we onze uiteenlopende vakantiewensen bij elkaar proberen te brengen tot een mooi compromis. We zullen elk onze parel wel vinden. Elk op zijn manier. Met of zonder bergschoenen.

Sylvie

Op kamp

“Waar ga jij volgende week op vakantie?”, vraagt een collega.
“Oh, wij gaan op kamp”, antwoord ik. “Niet verder vragen”, denk ik.
“Op kamp?”, vraagt ze.
Ik twijfel. Vertel ik haar dat ik met het gezin op een christelijk geïnspireerd kamp ga, of niet? Durf ik het aan om bij mijn collega’s, die doordrongen zijn van wetenschap, dit gewoon te zeggen? Ik hoorde ze wel, de grapjes rond geloof, de kritische (soms terechte, soms onterechte) bemerkingen rond de Kerk, de “dit is niet meer van deze tijd” -bedenkingen,… Waarom word ik toch zo ongemakkelijk van deze vraag? Waarom is geloven als jonge mens in deze tijd zo’n uitdaging? Waarom heb ik soms het gevoel een buitenbeentje te zijn? Ik beantwoord eerlijk de vraag van mijn collega. Geloof is een deel van wie ik ben, waar ik gelukkig van word, dat ik zou moeten uitzingen, maar soms klinkt mijn stem toch niet zo luid.
Vandaag wel.

Lies