Wie is wie in de kerststal?

De kerstboom staat bij mijn zus in de woonkamer. Mijn driejarig neefje laat me duidelijk zien hoe je de lichtjes aan- en uitzet. Zijn jongere broertje staat erbij te kijken en wijst iedere keer naar de boom als de lichtjes aan- en uitgaan. “Laat de lichtjes nu maar branden”, zeg ik na een tijdje, “want dat is toch het mooiste”. De aandacht verschuift naar de kindervriendelijke kerststal van Fisher Price. Eén voor één haalt mijn neefje de beeldjes uit het stalletje. “Dat is het kindje Jezus, en dat is Jozef”. De beeldjes worden op een mooi rijtje gezet. “Wie zijn dat?”, vraag hij met de drie koningen in zijn handen. Ik wijs naar de kroontjes en zeg dat het koningen zijn. “Waarom hebben ze een kleed aan?”, vraagt hij dan. Een goede vraag en ik zeg dat het een speciaal feestkleed is. Ook de herders, de schaapjes en de os en ezel passeren de revue. Het jongere broertje staat nog steeds naast mij en doet enthousiast alle dieren na. Het engeltje wordt op het dak van de stal gezet bij de ster. Tot slot blijft er één beeldje over. “Wie zijn we nog vergeten?” vraag ik. “Wie is dat met het blauwe kleed?” Het antwoord blijkt heel simpel en mijn neefje antwoordt: “Mama”. Soms moeten we het niet te ver gaan zoeken.

Els

Wachten

Mama mag er vandaag nog een nieuw kaarsje worden aangestoken? Nog even wachten, vandaag nog niet. Maar wanneer wel dan? Wachten. Voor een 4-jarige vormt het een hele uitdaging. Het begon met de aftelkalender naar de verjaardag van Sinterklaas. Nu zijn het de adventskaarsen. Maar ook wanneer haar verjaardagsfeest nu precies is, wanneer de vakantie begint, wanneer haar broer naar school mag gaan, enz. En sinds kort, wanneer onze baby nu eigenlijk gaat komen. En op deze leeftijd is ‘tijd’ een vloeibaar gegeven. We proberen het chronologisch aan te pakken. Eén voor één. Eerst vakantie, dan Kerstmis, dan nieuwjaarsbrieven lezen, dan de verjaardag van moeke, dan …..
Ondertussen niet uit het oog verliezen dat ‘nu’ het enige moment is. En ik moet toegeven dat dit ook voor mezelf als volwassene een uitdaging vormt. Al te vaak kijk ik uit naar het volgende, leef ik met een agenda, een planning en een afvinklijstje. En ik neem me voor om meer te genieten van ‘het uitkijken naar’. Om uit te kijken naar de geboorte en feest van Jezus, kaars na kaars. En in de lente naar het nieuwe leven in ons gezin.

Lies

Dood en begraven

‘Tegen die tijd kan ik al lang dood en begraven zijn’, zegt mijn moeder al jaren met de regelmaat van een klok. Meestal als wij proberen iets ruimschoots van tevoren te plannen. Onze agenda’s zijn al lang veel voller dan de hare.

Wij zuchten dan altijd, een beetje geërgerd. Met die letterlijke dooddoener snoert ze ons de mond. Maakt ze duidelijk dat niet iedereen zich aan onze afsprakenlijstjes zal houden. Wil ze misschien zelfs dat we op elk moment tijd voor haar kunnen vrijmaken in onze agenda.

Wij vonden dat tot voor kort volledig misplaatst. Er kan natuurlijk altijd iets misgaan, maar daar kun je in het normale leven geen rekening mee houden, toch? Je moet de toekomst toch gewoon plannen?

Maar de laatste tijd betrappen we er onszelf op dat we ook wat voorzichtiger worden. Wat doen we met het familiefeest op Nieuwjaar, nu mijn vader niet meer mobiel is? En hoe gaan we hun 65-jarige trouwfeest vieren over een maand? De uitspraak van mijn moeder zindert in ons hoofd. Ooit zal ze gelijk krijgen. Ze heeft er nu al plezier van.

‘Als het God belieft’, zegden mensen vroeger wel eens. Ik geloof niet in een God die aan de touwtjes trekt. Die uitkiest wie hij wanneer en hoe laat sneuvelen. Maar de uitspraak drukt iets uit van hoe wat komen zal, niet in echt onze macht ligt. We moeten koesteren wat er is en openstaan voor wat kan. Misschien er wat minder van uitgaan dat we nog recht hebben op…

Mensenlevens zijn kwetsbaar. Maar juist daardoor ook waardevol. Zelfs daarin zijn we beeld van God.

Kolet

 

Sint bestaat

“Zet je schoentje maar, misschien komt Sint wel”, zei ik tegen ons pleegkindje, een meisje van 7 dat we regelmatig mogen verwelkomen in het weekend. Ze keek me aan met haar lichtblauwe, ronde ogen – een beetje ongelovig, bijna argwanend.
Ik miste de uitgelaten, opgewonden zekerheid die ik me herinnerde van onze kinderen toen die zo jong waren. Waarom was dit kleine meisje niet blij terwijl ze een tekening maakte voor Sint? Waarom was ik duidelijk meer opgewonden over schoentje, wortel en raapje dan zij? Waarom stelde ze er geen enkele vraag over toen ik haar instopte?

Met een steek van pijn besefte ik wat de reden was. Dit meisje was al te vaak teleurgesteld. Als je niet in je papa of mama kunt geloven, hoe kun je dan in een oude man met een witte baard geloven? Als je mama vergeet naar het feestje te komen waar je weken aan hebt voorbereid met je leefgroepje in het internaat, hoe zou zwarte Piet wèl onthouden dat je een schoentje hebt gezet?
Ik ging slapen met een hart vol vragen. Waarom toch, God? Hoe kunnen deze kinderen leren wat Uw liefde is als ze die liefde niet van hun ouders krijgen? Hoe moeten ze leren in U vertrouwen als de mensen die ze het meest vertrouwden hen in de steek laten of pijn doen?

Ze straalde toen ze de volgende dag een tafeltje vol speelgoed en snoep vond – Sint was haar niet vergeten. Vrolijk hielp ze mee aan de ontbijttafel en toen ze de melk uit de berging ging halen, klonk er een opgewonden gilletje. ‘Ooooh, kom es kijken!’.
De berging … oh nee, daar lagen nog steeds de verpakkingen chocolade, nic-nacjes en spekken, nog halfvol!
‘Kijk, tante, precies dezelfde snoep als op mijn tafeltje!’
‘Eh, ben je zeker?’ probeerde ik zwakjes. Daar ging dat prille geloof. Maar ze bleef stralen: ‘Nu weet ik waar Piet het gehaald heeft. Is de zak opengescheurd?’
We stelden vast dat dit gebeurd was en ze knikte ernstig.
‘Stoute Piet’, zei ze.
‘Stoute Piet’, beaamde ik, ‘zomaar in onze kelder rondneuzen.’
Haar geloof was alleen maar bevestigd.

Maar het mooiste moest nog komen.
Onze tienerdochter slofte slaperig naar beneden. Haar Sint kwam pas op 6 december, maar ze wilde de reactie van haar pleegzusje zien. Het meisje keek aarzelend van haar naar haar tafeltje. Dan liep ze naar haar toe met wat speelgoed en snoep.
‘We zullen delen’, zei ze beslist.

Nu weet ik het zeker. Sint bestaat.

Katie