In gedachten verzonken sta ik met mijn oudste groentjes te snijden in de keuken.
“Weet je al wat je gaat zeggen?”, doorbreekt hij plots de stilte. Hij kijkt me onderzoekend aan en ik leg het mes neer. “Neen,” geef ik aarzelend toe, “totaal niet eigenlijk… wat zou jij hem nog willen zeggen?”
10 minuten daarvoor kreeg ik telefoon van mijn meter. Mijn nonkel ligt op sterven en heeft naar mij gevraagd om afscheid te nemen. Ik vertrek er over een uurtje naartoe en mijn oudste voelt feilloos mijn zware gemoed aan. Een week daarvoor stonden we nog samen aan zijn ziekenbed en hebben we nog grapjes gemaakt over het feit dat er ook een voordeel was aan dat ziek zijn: iedere bezoeker bracht immers zijn favoriete witte Leonidaspralines mee en hij at ze als ontbijt, middageten en avondmaal. “Zijt ge daar niet een beetje jaloers op?” knipoogde mijn nonkel toen naar mijn zoon, die, sinds hij weet dat je van chocolade je beroep kan maken, droomt van een leven als chocolatier.
Opnieuw is het even stil in de keuken. Ditmaal is het mijn zoon die peinzend naar de groentjes staart.
“Ik weet het niet”, zucht hij, “vooral dat kanker stom is en dat ik het erg vind dat hij nu al doodgaat.”
Ik knik. Stomme, stomme kanker. Zo denk ik er ook over.
Hij aarzelt even voor hij verder gaat: “Zou hij bang zijn?
Ook dit keer moet ik het antwoord schuldig blijven. “Ik weet het niet. Waarschijnlijk wel een beetje? Niemand weet wat er gebeurt als je doodgaat… En verdrietig ook denk ik, als je weet dat je iedereen moet achterlaten… Dat kan niet gemakkelijk zijn.”
Hij knikt en zucht eens diep.
“Nja… Ik ben natuurlijk niet zeker hé, maar vertel hem maar dat als hij doodgaat, hij echt ALTIJD witte pralines gaat kunnen eten in de hemel. Misschien is hij dan niet bang meer.”
Ik moet glimlachen bij het idee. Geen engeltjes met rijstepap en gouden lepeltjes in hun handen voor mijn zoon. Maar witte pralines die het leed kunnen verzachten? Daar kan een mens inderdaad wel iets mee…
Liesbeth