Gedachten bij de slaap van een kleine jongen

Weinig momenten zijn zo prachtig en eerlijk, als dat waarop onze kleine jongen in slaap valt. Soms ‘eindelijk’ in slaap valt. Het gekwebbel van een onverstaanbaar verhaal of een mysterieus gesprek met knuffels verstilt en verstomt; dan nog een laatste kwartdraai en handjes die zich uitstrekken naar de warmte van vertrouwde handen. Wat daarna volgt is van een vertederende schoonheid waarbij zelfs zonsop- en ondergang het niet kunnen halen. Het geheim schuilt in de oogjes die je aankijken, de blik die langzaam van je afglijdt, en de kortstondige fixatie die de stille rust inluiden. Dan de oogjes die toevallen, aarzelend, heel even weigerend zelfs – halfdicht, weer open, herhaling en overgave. En dan handjes waarvan de greep verslapt, tot ze uit de jouwe glijden en gaan rusten op het aapje of het beertje waarmee zonet nog van gedachten werd gewisseld.

Het is moeilijk om dan niet te blijven zitten, al was het maar heel even nog, of op te staan zonder nog drie keer om te kijken met de verliefde vertedering die een milde gelukstraan je ooghoek uitduwt. Het zijn van die momenten die je nooit meer wilt laten gaan, maar die je op een dag zal kwijt zijn, nog voor je er erg in hebt. Daar ben ik zeker van.

En toch ontsnap ik, elke keer opnieuw, niet aan een vorm van onrust die me overvalt als een plotse vlek op een brandschoon oppervlak. ‘Wat als die oogjes straks zomaar ineens niet meer opengaan? Als dat lieflijk roos gezichtje vermarmert omdat hart en zachtjes ruisende ademhaling om onduidelijke redenen plots hebben besloten ermee op te houden? Als de laatste keer dat die oogjes me hebben aangekeken dat ene moment was waarop ze op me rustten net voor ze weggleden en verdwenen onder die kleine haperende oogleden.’ Ik kan er me niet van ontdoen van die gedachten. Elke keer opnieuw. En het smakt me, vóór ik weer overvallen word door het reële leven van dat moment, met het meest broze van mezelf tegen een muur van emoties waarvan ik hoop dat ik ze nooit zal hoeven te ondergaan.

Dan op kousenvoeten de deur uit, ze zachtjes toetrekken en al meteen verlangen naar de kreetjes van een langzaam wakker wordende jongen. Slaap is alleen maar mooi en dragelijk als de opwekking verzekerd is. Het is niet zo makkelijk, ouderschap, zelfs niet als alles schijnbaar in rust is.

Wim

Storm

„Mama, de weerman zegt dat het gaat stormen”, merkt onze zoon van vijf op, terwijl hij in het bad zit en op de radio het weerbericht voor die dag klinkt. Inderdaad, een felle storm komt eraan. Extra voorzichtigheid is aangewezen. Ik slaak een zucht en er spoken allerlei vragen door mijn hoofd. Die worden al vlug onderbroken door een kinderstemmetje. „Mama, storm, wat is dat? Waaien wij dan weg? En hoe moeten wij straks naar school?” Ik laat mijn eigen ongerustheid niet blijken. „We zullen te voet gaan”, stel ik hem en zijn jongere zus gerust. „En jullie mogen allebei mijn hand vasthouden.”

Even later zijn we op weg, hand in hand, de jassen goed dichtgeknoopt en de hoofden bedekt. Terwijl ik het liefst zo vlug mogelijk ter plaatse zou zijn, genieten de kinderen met volle teugen van deze nieuwe ervaring.

„Kijk mama, die boom is al zijn bladeren al kwijt. Is het nu winter?”, „Oei, mama, jouw haar is in de war. Wat is die wind toch sterk!” Verwondering en gelach alom. Wat hebben ze een plezier. Ik besluit er een spelletje van te maken. „We zullen eens zien wie de sterkste is.” Ik daag ze uit om hun regenkap met één hand vast te houden en zo de wind geen kans te geven. Dat vinden ze leuk en het lukt hen nog aardig ook.

Voor we het weten, zijn we bij de school. Dat ik me die ochtend boos moest maken op de jongste, omdat ze haar boterham niet wou opeten en die ruzie in het bad om een stuk speelgoed, ben ik inmiddels vergeten. Eén ding is zeker: uitleggen wat storm is, zal ik niet meer hoeven te doen. Ze mochten het zelf ondervinden. En ook ik ben een ervaring rijker: storm kan best ook leuk zijn.

Liselotte